Bij de sociale fobie of sociale angststoornis is er sprake van een aanhoudende angst om negatief beoordeeld te worden door andere mensen, in situaties waarin men sociaal moet functioneren. De angst voor negatieve beoordeling kan betrekken hebben op
- het gedrag (bijvoorbeeld onhandig of niet spontaan)
- bepaalde lichamelijke reacties (bijvoorbeeld trillen of blozen)
- het uiterlijk (bijvoorbeeld niet aantrekkelijk of afwijkend)
- het zelfbeeld (bijvoorbeeld niet aardig)
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
- een enkelvoudige sociale fobie, waarbij de angst alleen in specifieke sociale situaties wordt ervaren en een gegeneraliseerde sociale fobie.
- een gegeneraliseerde sociale fobie, waarbij de angst zich in veel situaties voordoet.
Ook wordt onderscheid gemaakt tussen:
- performanceangst: de angst om op te treden voor een groep
- interactieangst: sociale angst in persoonlijke contacten
Sociale fobie is de meest voorkomende angststoornis. In 2010 bleek uit onderzoek van het Trimbos instituut dat ruim 9 procent van de Nederlanders op een bepaald moment in het leven een sociale angststoornis doormaakt.
Sociale fobie komt vaak samen voor met depressie, andere angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en middelen misbruik.
Sociale angst ontstaat vroeg in het leven. Voor de meeste sociaal angstigen zijn de klachten begonnen tussen 11 en 20 jaar. De helft van de mensen met een sociale fobie had de stoornis al op 11 jarige leeftijd en 80 procent heeft de stoornis op het 20ste jaar.
Zonder behandeling heeft de sociale angststoornis vaak een chronisch beloop.
Oorzaken sociale fobie
Over de precieze oorzaken van sociale fobie is weinig bekend. Wel is bekend dat er een aantal risicofactoren is voor het ontwikkelen van een sociale fobie:
- Zo hebben vrouwen 1,5 keer meer kans op het ontwikkelen van een sociale fobie dan mannen.
- De kwetsbaarheid voor sociale fobie is gedeeltelijk erfelijk bepaald.
- Verder is de gevoeligheid voor sociale fobie voor een klein percentage toe te schrijven aan omgevingsfactoren, zoals de opvoedingsstijl van de ouders. De kans op een sociale fobie neemt toe wanneer er sprake is van een combinatie van een afwijzende, bekritiserende en overbeschermende opvoeding.
- Voor een hoog percentage is de gevoeligheid aan unieke omgevingsfactoren (zoals bepaalde levensgebeurtenissen) toe te schrijven. Veel mensen met een sociale fobie geven aan in de kindertijd gepest te zijn of buitengesloten te zijn door anderen. Dit soort vernederende, ingrijpende gebeurtenissen kunnen het ontwikkelen van een sociale fobie in de hand werken.
- Het temperament of karakter lijkt ook van invloed te zijn. Kinderen die angstig of geremd zijn in sociale situaties, hebben een grotere kans op een sociale fobie.
Cognitieve gedragstherapie bij sociale fobie
- taakconcentratie- training.
Bij veel mensen met een sociale fobie is er sprake van overmatige zelfgerichte aandacht. Hiermee wordt bedoeld dat mensen met een sociale fobie in het contact met anderen te veel bezig zijn met hoe ze zich op dat moment gedragen, hoe ze over denken te komen op die anderen en wat de ander allemaal zal denken. Dit maakt dat mensen gespannen raken en bovendien dat ze niet goed in staat zijn om een gesprek te voeren of contact te maken.
D.m.v. oefeningen wordt geleerd om de aandacht meer te richten op de bezigheden (bijvoorbeeld het gesprek) en de omgeving. - ontspanningsoefeningen
Wanneer mensen vooral veel last hebben van zich lichamelijk gespannen voelen in contact met anderen kunnen ontspanningsoefeningen helpen. Ook bij presentatieangst kan het behulpzaam zijn om ontspanningsoefeningen te leren. - cognitieve therapie
Niet helpende, irreële gedachten die zorgen dat iemand zich angstig voelt in het contact met anderen, worden opgespoord. Aan de hand van kritische vragen onderzoeken cliënt en therapeut samen of de gedachten juist zijn. Waar mogelijk worden de gedachten vervangen door meer reële gedachten.
gedragsexperimenten
Een andere manier om te onderzoeken of gedachten juist zijn, is door middel van een experiment. Er wordt eerst nagegaan wat de negatieve verwachtingen van de cliënt zijn. Daarna wordt als het ware een testsituatie gekozen, waarin de verwachting getoetst gaat worden. Na het experiment wordt de uitkomst besproken en gekeken wat dit betekent voor de eerdere verwachting, de overtuiging van de cliënt. - exposure in vivo
Exposure lijkt in veel opzichten op gedragsexperimenten. Bij exposure is echter het belangrijkste doel dat de situaties die vanuit de angst vermeden worden, niet langer vermeden worden. Door vermijding blijft angst bestaan en wordt de angst steeds groter. Door exposure kan iemand leren te wennen aan de situaties en daardoor rustiger worden, minder angstig worden. Bovendien ontstaat zo de mogelijkheid om nieuwe, prettigere ervaringen op te doen, die het zelfvertrouwen doen toenemen. - witboek
Wanneer iemand vooral lijdt onder een negatief zelfbeeld, wordt gewerkt met een zogenaamd witboek.